From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: walk /wɔːk/ 1. lopen, marcheren, tippelen 2. mars 3. tippel, wandelen, wandeling 4. begaan, bestijgen, opgaan
walk /wɔːk/ 1. lopen, marcheren, tippelen 2. mars 3. tippel, wandelen, wandeling 4. begaan, bestijgen, opgaan