From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: tread /tred/ 1. lopen, schrijden, stappen, treden 2. te voet oversteken 3. begaan, bestijgen, opgaan 4. aanstampen, trappen op
tread /tred/ 1. lopen, schrijden, stappen, treden 2. te voet oversteken 3. begaan, bestijgen, opgaan 4. aanstampen, trappen op