From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: tear /tiər/ 1. doorscheuren, vaneenscheuren, verscheuren 2. traan 3. flap, scheur 4. rijten, scheuren
tear /tiər/ 1. doorscheuren, vaneenscheuren, verscheuren 2. traan 3. flap, scheur 4. rijten, scheuren