From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: take /teik/ 1. aannemen, aanvaarden, accepteren, erkennen, ontvangen 2. bekleden, beslaan, bezetten, bezig houden, in beslag nemen 3. aanvatten, nemen, oprapen, pakken, vatten
take /teik/ 1. aannemen, aanvaarden, accepteren, erkennen, ontvangen 2. bekleden, beslaan, bezetten, bezig houden, in beslag nemen 3. aanvatten, nemen, oprapen, pakken, vatten