From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: store /stɔːr/ 1. winkel, zaak 2. bergen, bewaren, opbergen, wegleggen, wegzetten 3. opslaan, zich voorzien van
store /stɔːr/ 1. winkel, zaak 2. bergen, bewaren, opbergen, wegleggen, wegzetten 3. opslaan, zich voorzien van