From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: see /siː/ 1. aantreffen, ontmoeten, tegemoet treden, tegenkomen, treffen 2. zien 3. afgaan, bezoeken, opzoeken 4. bezorgd zijn, zich bekommeren, zorg dragen, zorgen
see /siː/ 1. aantreffen, ontmoeten, tegemoet treden, tegenkomen, treffen 2. zien 3. afgaan, bezoeken, opzoeken 4. bezorgd zijn, zich bekommeren, zorg dragen, zorgen