From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: receive /risiːv/ 1. aannemen, aanvaarden, accepteren, erkennen, ontvangen 2. recipiëren 3. genieten, krijgen, toucheren
receive /risiːv/ 1. aannemen, aanvaarden, accepteren, erkennen, ontvangen 2. recipiëren 3. genieten, krijgen, toucheren