From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: pity /pitiː/ 1. schade, zonde 2. beklagen, medelijden hebben, medelijden hebben met 3. erbarmen, mededogen, medelijden
pity /pitiː/ 1. schade, zonde 2. beklagen, medelijden hebben, medelijden hebben met 3. erbarmen, mededogen, medelijden