From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2: lose /luːz/ 1. afvallen, vermageren 2. kwijtraken, opgeven, verbeuren, verliezen, verspelen 3. verslagen worden
lose /luːz/ 1. afvallen, vermageren 2. kwijtraken, opgeven, verbeuren, verliezen, verspelen 3. verslagen worden