From English-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.2:
incite /insait/ 1. agiteren, ophitsen, opruien, opstoken, opwinden, schudden 2. aanstoken, irriteren, op stang jagen, prikkelen, sarren 3. provoceren, tarten, tergen, uitdagen, uitlokken, uittarten 4. de sporen geven