From German-Dutch FreeDict Dictionary ver. 0.1.5: kehren /kˈeːrən/ 1. bezemen, vegen, aanvegen, opvegen, schoonvegen 2. draaien, keren, omdraaien, ronddraaien, wenden, wentelen, zwenken
kehren /kˈeːrən/ 1. bezemen, vegen, aanvegen, opvegen, schoonvegen 2. draaien, keren, omdraaien, ronddraaien, wenden, wentelen, zwenken